maandag 29 augustus 2011

HANS GROENEWEGEN - Zuurstofschuld

Weinig dichters zijn zo veelzijdig als Hans Groenewegen (º1956, Heemstede), die toch in alle verscheidenheid zozeer zichzelf is. ‘Zuurstofschuld’ bestaat uit vijf afdelingen die zich onderling verhouden als de gedichten waaruit ze bestaan. Belangrijke kenmerken zijn o.a. een krachtige ritmische golving, parallellie, contrasten en een zucht naar nieuwe woorden zoals dauwlicht, lippenvlinder, dagmes, ademslakken. Van heel kort (2 regels) tot lang (een cyclus van 10 gedichten) en van heel sereen tot uitbundig zoeken zijn teksten naar de eigenheid van zowel de waargenomen objecten en gebeurtenissen als het schrijfproces. Dat resulteert in een poëzie die niet altijd slaagt maar wel blijft boeien, juist vanwege de vele verbindingsopties. In dit opzicht spelen bijvoorbeeld motiefwoorden een grote rol: hijgen, mond, bloedbaan, lippen, uitgespuugd en vooral adem en longen, alle onvermoeibaar verspringend tussen leven en dood. Eén citaat lijkt in al z’n tegenstrijdigheid tekenend voor de verhouding tot de lezer: “Hoor mij uit, want ik luister.” Zo’n dialoog maakt elke poëziehoek spannend.



NAR


en de nar die was gaan slapen kon niet slapen

dus stierf hij maar en kon niet sterven


de nar die niet sterven kon en niet kon slapen

stond op om aan het werk te gaan en terwijl


de mensen in slaap werden gebracht en sliepen

en stierven, werkte hij door, terwijl de mensen


gingen slapen en stierven, uit sterven gingen

en sliepen, werkte hij door, terwijl de slaap


die hem overmand had hem niet overmande

werkte de nar door alsof hij haar niet vatten kon.






Recensie: Albert Hagenaars (voor de NBD).
www.alberthagenaars.nl
Uitgeverij: Wereldbibliotheek, 2009.