vrijdag 2 december 2011

MICHAEL TEDJA - Een diachronische roman in achtenvijftig gitzwarte facetten over beeldende kunst in identiteitsdenkend Nederland anno 2009.


In een grote verzameling materiaal, o.a. korte prozateksten (veelal essays), afbeeldingen van kunst, gedichten, bewerkte foto’s, verdeeld over 550 pagina's, maakt de lezer kennis met de ideeën van Michael Tedja (1954). Dit als roman bestempeld boek handelt vooral over identiteit en kunst en de talrijke, in velerlei vorm gegoten verbindingen en discrepanties daartussen. Onderwerpen als etniciteit, het doorbreken van bestaande structuren en de verhouding tussen vorm en inhoud passeren de revue.
Tedja’s prikkelende stijl is al even divers als zijn thema’s; begrippen als ‘diachronie’ en ‘Kantiaanse zorgvuldigheid’ worden vermengd met straattaal en groepsjargon, het perspectief wisselt aan de hand van ‘facetten’ genoemde stukjes constant zonder dat de rode lijn losgelaten wordt en de lezer heeft veel zelf te interpreteren. Hoewel lang niet al zijn stellingen duidelijk zijn en zeker de gedichten eendimensionaal blijven, weet Tedja door zijn wervelende aanpak tal van interessante vragen op te roepen. Er hoort een, soms overlappende, dvd bij met o.m. fragmenten van een forum en beeldloze muziek.





In opdracht van NBD/Biblion.
KIT-Publishers, 2009.
www.alberthagenaars.nl

zondag 6 november 2011

NUNO JUDICE - Recept om blauw te maken



Wat jammer dat er in dit prachtig verzorgde bundeltje met poëzie van de Portugees Nuno Júdice (º1949) slechts 13 gedichten staan. Die zijn dan wel tweemaal opgenomen, in de taal van het origineel en in het Nederlands van de bekende vertaler August Willemsen, maar slechts weinigen zullen beide versies kunnen vergelijken. De vertaling geeft een perspectief op bijzondere poëzie: onverwachte wendingen in de schijnbaar achteloze verteltrant van Júdice dwingen je tot herlezen en nadenken. Hoe verder je in een gedicht komt, hoe dieper de dichter je in een andere werkelijkheid trekt. Een kenmerkend citaat:

Eenzaamheid. Of angst. Woorden, wij kunnen
woorden kiezen, en dan opbergen in het gedicht
als in een doosje. Maar niet verbergen. Ze blijven
hangen in de lucht, onzichtbaar, als hadden ze
de klank niet nodig waarmee wij ze zeggen.


Achterin staat een bladzijde met informatie over Júdice, die een van de belangrijkste dichters in zijn taalgebied genoemd wordt. Voor de bibliotheek is het zinvoller een bloemlezing van de Portugese poëzie in bezit te hebben (met ‘Ik Verheerlijk Het Verleden Niet’ uit 1985 heeft Willemsen zelf al een mooie voorzet gegeven) maar ‘Recept om blauw te maken’ is en blijft een mooi boekje.


Recensie: Albert Hagenaars (voor de NBD).
Uitgeverij: Wagner en Van Santen, 1998.
Foto: Onbekend

maandag 3 oktober 2011

BEN ZWAAL - Dwang parasang


Ik ken maar weinig dichters die zo geobsedeerd (zie eerste deel titel) zijn door zowel de lexicale mogelijkheden als de verborgen verbanden tussen de woorden als Ben Zwaal. In zijn eerder bundels hanteerde hij dezelfde werkwijze als nu. Zijn gedichten doen zich meer voor als de weergave van het taalspel op zich dan als dragers van boodschappen. Ze zijn meer proces dan product; ze groeien alsmaar door. Evenals in die vorige uitgaven nemen ze naar het eind van het boekje in omvang toe. Zijn sommige dichters bouwers van tempels met sarcofagen, Zwaal is een ontdekkingsreiziger die, al rondtrekkend, van tijd tot tijd de verzamelde taalvondsten uitspreidt en, voor de volgende etappe (zie tweede deel van de titel, dat Van Daales Etymologisch woordenboek niet kent) in een nieuwe samenstelling achterlaat voor de lezer. Die zal dan toch niet veel minder pioniersgeest als Zwaal moeten hebben. Op de achtergrond speelt steeds de beroemde tocht van Xenofon en zijn Tienduizend mee, zowel als metafoor als als uitwerking daarvan.


slijpen aan de eenzaamheid dat
die steeds scherpt

het is nu stil
hoeveel tijd ben je

onder de oren van de bladeren
tilt de wind
lucht op
de bladeren moeten

verdwijn.....uitzicht
kom.....ruisen


Recensie: www.alberthagenaars.nl. 1990.
Eerder gepubliceerd door de NBD (Nederlandse Bibliotheek Dienst).

donderdag 8 september 2011

MARK VAN TONGELE - Met de plezierboot mee


Ook in de poëzie heb je nog diverse gilden: die van zangers, bouwers, denkers, verkenners, jongleurs… De Vlaming Mark van Tongele (º1956) hoort het duidelijkst bij de laatste groep. Kort na het grote overzicht, ‘Gedichten’, uit 2005, verklapt de titel van deze nieuwe bundel dat taal voor de dichter veel, zoniet alles, met plezier te maken heeft. Talrijk zijn dan ook de neologismen (o.a. ‘doodslagerig’, ‘plasmapolka’ en zelfs ‘plofzangdagklankgewaarwording’) en andersoortige verspringingen in de betekenis. Hij kan geen woord met rust laten; moet het proeven, opgooien, wegen voor het een definitieve plaats krijgt, waar het dan nog blijft vibreren. Het is dus zeker opwindend zijn gedichten te lezen, die qua uitwerking ondanks de opzet in 4 afdelingen, ver uiteen kunnen lopen, rennen, vliegen.
Dat neemt niet weg dat de inhoud regelmatig klaagt over speloverlast. Niet alle jolijt voert naar een duidelijke zingeving. Een betere balans daartussen zou deze poëzie in kwaliteit verheffen. Maar zou van Tongele dan nog genoeg eigenheid overhouden? Alleen hijzelf kan die vraag beantwoorden.

Recensie: Albert Hagenaars, in 2007 geschreven voor NBD/Biblion.
www.alberthagenaars.nl

maandag 29 augustus 2011

HANS GROENEWEGEN - Zuurstofschuld

Weinig dichters zijn zo veelzijdig als Hans Groenewegen (º1956, Heemstede), die toch in alle verscheidenheid zozeer zichzelf is. ‘Zuurstofschuld’ bestaat uit vijf afdelingen die zich onderling verhouden als de gedichten waaruit ze bestaan. Belangrijke kenmerken zijn o.a. een krachtige ritmische golving, parallellie, contrasten en een zucht naar nieuwe woorden zoals dauwlicht, lippenvlinder, dagmes, ademslakken. Van heel kort (2 regels) tot lang (een cyclus van 10 gedichten) en van heel sereen tot uitbundig zoeken zijn teksten naar de eigenheid van zowel de waargenomen objecten en gebeurtenissen als het schrijfproces. Dat resulteert in een poëzie die niet altijd slaagt maar wel blijft boeien, juist vanwege de vele verbindingsopties. In dit opzicht spelen bijvoorbeeld motiefwoorden een grote rol: hijgen, mond, bloedbaan, lippen, uitgespuugd en vooral adem en longen, alle onvermoeibaar verspringend tussen leven en dood. Eén citaat lijkt in al z’n tegenstrijdigheid tekenend voor de verhouding tot de lezer: “Hoor mij uit, want ik luister.” Zo’n dialoog maakt elke poëziehoek spannend.



NAR


en de nar die was gaan slapen kon niet slapen

dus stierf hij maar en kon niet sterven


de nar die niet sterven kon en niet kon slapen

stond op om aan het werk te gaan en terwijl


de mensen in slaap werden gebracht en sliepen

en stierven, werkte hij door, terwijl de mensen


gingen slapen en stierven, uit sterven gingen

en sliepen, werkte hij door, terwijl de slaap


die hem overmand had hem niet overmande

werkte de nar door alsof hij haar niet vatten kon.






Recensie: Albert Hagenaars (voor de NBD).
www.alberthagenaars.nl
Uitgeverij: Wereldbibliotheek, 2009.



maandag 11 juli 2011

JOS DAELMAN - Herdersuur

Hij is vrijwel onbekend, de Vlaamse dichter Jos Daelman (º1937), maar dat is, getuige deze kloeke bloemlezing, onterecht. Uit ruim een handvol volwassen bundels plukte hij z’n beste gedichten en groepeerde die opnieuw onder thematische titels als: ‘Taal’, ‘Plaatsen’, ‘Personages’ en ‘Memento Mori’. Achteraan staan nog reekjes in het Engels vertaalde gedichten en vertalingen uit andermans werk in eigen taal, maar die afdelingen zijn merkwaardig genoeg een stuk zwakker. De dichter voegde ook een korte verantwoording in de vorm van een credo toe.
Zijn gedichten zijn makkelijk leesbaar en gaan niet gebukt onder teveel betekenis. Ze spreken dan ook direct aan. De beelden zijn relevant en treffend, juist daar schuilt Daelmans kracht. Wat ik mis zijn verwijzingen naar de bundels waaruit de teksten gekozen zijn.
Wie zich voor wil laten staan op een uitgebreide poëziecollectie mag dit overzicht echter niet overslaan. Tot besluit een memorabel citaat:

Vannacht werd ik wakker
met een stenen kind
liggend tussen mijn benen






Recensie: Albert Hagenaars (voor de NBD), 1996.
Uitgeverij: C. de Vries-Brouwers.

dinsdag 21 juni 2011

JAN KEES VAN DE WERK - Witte haan



De flaptekst van deze tweede bundel Jan Kees van de Werk gewaagt van ‘een volkomen nieuw geluid in onze poëzie’. Een uitspraak die op de deur van de tolerantie roffelt. Technisch is hij alvast niet geldig, want Van de Werks teksten scharen zich tussen de zogenaamde rietstengel–gedichten; uiterst dunne en daarom meestal lange woordkolommen, waar ik de nodige bedenkingen bij heb. Inhoudelijk echter klopt het statement als een bus, want evenals in zijn debuut speelt Afrika een essentiële rol, als metafoor van (én contrapunt met) onze welvaartsstaat. Ik hoop dat hij hierin ook verder gaat.
Een van de mooiste verzen is het titelgedicht, waarin de anorexia poetica eerder betekenis toevoegt dan verstoort:


WITTE HAAN

legt
oude man
leemgelaagd
hand op
hoofd van kind

speekselspreuk
in toekomst
van haar
open palm
regent hij
gesponnen visioenen
om
de twijg

stofgoud
zwarte doek
en
witte haan
luisteren wij
naar ons
labyrinth

windvrij
regenbeschut
achter
koeienpoep
gesmeerd
ligt onze wens
adem omzwachteld
te zijn


Van de Werk slaagt erin om, ondanks de ongelukkig gekozen en m.i. ook gemakzuchtige vorm, de aandacht vast te houden. Voorwaar geen geringe prestatie. Onvermijdelijke ondersteunende motieven zijn de natuur en de groep als bestaanscel. Veel beelden blijven aan het geheugen kleven, vooral als ze associatief geladen zijn en zuiver verwoord bijvoorbeeld; ‘tijd waait / ketting los / vrouw in blauw / amandel oog…’ Het is dan ook vanwege de inhoud en en de originele beeldspraak dat ik voor Witte Haan een duim opsteek.




Recensie: Albert Hagenaars (voor de NBD).
Uitgeverij: De Prom, 1995.
Foto: Onbekend

woensdag 1 juni 2011

GUY VAN HOOF - De wetten van Copernicus



Met weinig en dan nog eenvoudige middelen en een overtuigende hoeveelheid expressie in deze uit 5 reeksen bestaande bundel overtreft de jonge dichter Guy van Hoof niet alleen tal van collega’s maar eerst en vooral zichzelf.
Het gebeurt niet zo vaak dat een dichter een aantal matige bundels publiceert om dan ineens zo te verrassen als Van Hoof nu doet. Zijn thematiek is die van het onvermogen van het individu temidden van de complexiteit en schijnbare zinloosheid van de wereld waar hij tegelijkertijd wel en niet deel van uitmaakt. De opposities zijn zo talrijk dat de bundel een spiegelpaleis genoemd kan worden. De spanning wordt nog versterkt door een scherpe beeldspraak en een trefzekere zegging die tevens de vorm (onregelmatig strofisch) bepaalt. Belangrijk is dat de bundel door een groot publiek gelezen kan worden, zonder dat Van Hoof concessies in die richting gedaan heeft.
Op de omslag van de bundel staat 'Interieur' van de Antwerpse schilder Johan Deboes, een voorstelling die gezien de grote overeenkomst in spanning en huiver goed past bij de beelden en sfeer van Van Hoof!
De bespreker zegt "chapeau", de poëzieliefhebber "precies!"


Hij reisde zichzelf achterna
en proefde de dood in de regen.

Onder de leren zool van zijn schoen
werd iets stukgetrapt.

Op het strand en in zijn gedachten
verkoos hij naakt te zijn,
de stad verborg hem in haar schaduw.

Een sigaret uitdrukkend
tegen een beslagen raam.

In het hotel
schoof zij de bedden tegen elkaar.
Er stond een schrijfbureau
zo nutteloos en mooi.

's Nachts de treinen
in het rangeerstation
de architectuur van het leven.





Recensie: Albert Hagenaars
Uitgeverij: Nioba, 1988.
Foto: onbekend.

zondag 15 mei 2011

MARIA VAN DAALEN - Onder het hart




Goede poëzie dwingt lezen af, vele malen herlezen. Nogal wat dichters proberen zo’n effect te bereiken met allerlei technische trucjes maar vallen door de mand zodra die verklaard kunnen worden. Zelden is er die onbenoembare symbiose van inhoud en vorm, dat evenwicht. In deze tweede bundel van Maria van Daalen is er zo’n balans wel degelijk. Aanvankelijk bewonder je de krachtige toon, de scherpe maar daarom niet minder suggestieve beeldspraak, de eenheid van de thematiek, maar gaandeweg bekruipt het gevoel je, dat je niet alleen maar een lezer bent. Deze fascinerende gewaarwording vindt z’n oorsprong weliswaar in de thematiek (leven, liefde, en dood, beter gezegd: liefde tot in de dood) en in de intelligent gedoseerde motieven (vuur, wapens, bloed, geweld etc.) maar wordt pas echt geëffectueerd door de grammaticale dissociaties, die als wakken in de taallaag verborgen liggen. Met schijnbaar gemak trekt Van Daalen je in haar archetypisch geladen wereld, in feite die van elk. Deze bundel behoort tot de beste van 1992!


AANRAKING

III

Als hij mij nadert ben ik aanwezig
en zie de leegte die hij me brengt,
een grijs wolfsvel in mijn schoot.

Wat daaruit nooit meer blinkend opstaat
heb ik gegeten toen hij zich neerlegde,
het scherp van een aanraking.

Ik heb je verteld wie ik ben.
ik heb verteld hoe je mij roept als je mij uitspreekt;
elk woord is mijn naam.

Wees mij dan, mijn
ademhaling een andere
die mij stilt.





Recensie: Albert Hagenaars, in opdracht van de NBD.
Fotograaf onbekend.

zondag 20 maart 2011

MARCO DAANE - Een eigen koninkrijk


In snel tempo worden de meest lege en onbekende plekken op de wereld ook literair steeds scherper op de kaart gezet. Marco Daane (º1959), die al eer inlegde met een biografie van Richard Minne, zet zijn stempel op zes van die plaatsen, de ruige Britse eilanden Skokholm, Orkney, Wyre, Jura, Whalsay plus de Bretonse rots in zee Ar-Men. Hij koppelde zijn beschrijvingen van deze barre plaatsen aan schrijvers die er op verschillende wijze een relatie mee hadden, er ook woonden, respectievelijk: Ronald Lockley, George Mackay Brown, Edwin Muir, George Orwell, Hugh MacDiarmid en Jean-Pierre Abraham. Deze naadloos tot stand gekomen teksten blinken stilistisch uit in zeker geschreven vloeiende zinnen, inhoudelijk in een schat aan prikkelende en gedetailleerde informatie en programmatisch nog eens in een eerbetoon aan de wereld van de verbeelding, die gestalte krijgt ondanks én dankzij alle tegenkrachten. Daane schreef een buitengewoon geslaagd boek op de kruising van reisbeschrijving en schrijversportrettering en noodt elke lezer die juist in deze beide lijnen geïnteresseerd is tot een risicovrije investering met hoog rendement!

Recensie: Albert Hagenaars.
Uitgeverij: Atlas, 2008.

zondag 20 februari 2011

ALFRED VAN CLEEF – De verborgen ordening


Van de prozagenres kunnen vooral reisverhalen goed een rode lijn gebruiken. Alfred van Cleef (º1954, Amsterdam), die al meer over gebieden buiten ons bewustzijn publiceerde, koos hiervoor de nulmeridiaan, die op land reikt van het Britse Tunstall tot het West-Afrikaanse Tema en het symbool bij uitstek vormt voor het bepalen van tijd en plaats. Hij bereisde de lijn, op land ruim 5300 km, door Engeland, Frankrijk, Spanje, Algerije (daar mocht hij echter niet in), Mali, Burkina Faso, Togo en Ghana.
In Mali, dat 767 km vertegenwoordigt, bezocht hij zulke uiteenlopende plaatsen als El Khalil, Tahoutin, Aguelhok, Tahalt, Ersane, Almoustarat, Gao en Ansongo. Van elk aangedaan oord weet hij, hoe kort soms ook, met zijn scherpe observatievermogen treffende karakteristieken te geven, die nu eens exotisch en dan weer onverwacht vertrouwd overkomen.
Hij vervlocht zijn ervaringen met tal van fascinerende wetenswaardigheden, overwegend historisch en geometrisch van aard, in een stijl zonder opsmuk die weinig literair overkomt maar mede dankzij een droge humor wel degelijk effect sorteert. Niet alle beschrijvingen zijn belangrijk gemaakt, hij laat bijvoorbeeld ook plaatsen van een schrijnende saaiheid alsmede momenten van vermoeidheid en afkeer toe. Daarmee winnen veel fragmenten nog aan overtuigingskracht en weet hij onderhuids de nodige maatschappijkritiek te geven. Knap is dat het boek toch altijd spannend blijft.
Het heeft een prachtig einde, humoristisch én consequent: de aan de fantasie van de lezer overgelaten sprong op de laatst bereikbare rots in zee.
Van elk land behalve Algerije wordt een kaart afgebeeld met de betreffende kilometers en graden van de meridiaan en de namen van bezochte negorijen, dorpen en steden. Van Cleef overtuigt over de hele linie van 5354 km minus 2042 (vanwege de verloren afstand in Algerije en over water) = 3312 km. Dit boek verdient het in veel landen te verschijnen, ook ver van de nulmeridiaan.

Recensie: Albert Hagenaars
www.alberthagenaars.nl
Foto: Arali Ag Awari Kan
Uitgeverij: Cossee, 2010

woensdag 5 januari 2011

JOHN IRONS - Pa



ZWEMMEN IN EEUWIGHEID

Over het opmerkelijk late debuut van John Irons

Als het waar is dat late debutanten gemiddeld met sterkere eerste bundels voor de dag komen dan vroege publicisten, dan is de al in 1942 geboren John Irons wel een heel duidelijke troefkaart van de voorstanders van deze veronderstelling!
Onlangs verscheen zijn eersteling, ‘Pa’ geheten, bij Avalon Pers en meteen in twee talen tegelijk: in de oorspronkelijke Engelse tekst en in de Nederlandse vertaling van Eva Gerlach.
De titel is niet alleen kort en krachtig maar dekt ook de inhoud; alle verzen, 14 stuks (waarvan sommige uit meerdere delen bestaan), handelen over Irons’ vader. Het eerste heet ‘Farewell’ / ‘Afscheid’, het laatste ‘Countdown’ / ‘Aftellen’. Daarmee heeft de dichter een mooie omtrekkende beweging in gang gebracht. De bundel begint namelijk enkele dagen na het overlijden van Irons senior en eindigt een paar weken vóór diens einde. Daartussen roept de zoon het beeld op van een man die een bijzonder authentieke persoon moet zijn geweest. Hij doet dat in een stijl die hoogstwaarschijnlijk goed past bij het karakter van de vader, een stijl die gebruik maakt van korte zinnen zonder interpunctie, eenvoudige maar direct treffende beelden, een niet minder zorgvuldige woordkeuze en een natuurlijk overkomend netwerk van klankovereenkomst. Een ander kenmerk is een speciaal soort humor, nuchterder, laconieker voor Nederlandse lezers dan we van de Engelse variant gewend zijn. Wellicht speelt hier ook Irons’ lange verblijf een rol in eerst Zweden en later Denemarken, waar hij doceerde in Odense. Het resultaat is hoe dan ook een hommage aan zijn schepper die nu zelf geschapen wordt!
Een fragment uit ‘Inheritance’ / ‘Erfgoed’, het openingsgedicht:


pa had hands that
never grew old
they just matured-
beautifully boned
large hands
the right an octave and two
the left an octave and three
from playing the viola.


In Gerlachs vertaling wordt dat: pa had handen / die werden nooit oud / ze rijpten gewoon- / mooie botten / en heel grote handen / rechts een octaaf plus twee / links een octaaf plus drie / kwam door de altviool.
Gerlach weet trouwens de hele bundel door Irons eigenaardigheden overtuigend om te zetten. Een voorbeeld uit ‘Rubella’ / ‘Rodehond’:


his younger son turned a deaf ear
and studied german
and came to love
the soundness of its syntax
the castles of its clauses –
a deserter in the ranks

zijn jongste zoon, oostindisch doof
ging duits studeren
en raakte verliefd op
die kloeke syntaxis
die rotsvaste vormen –
deserteur in eigen gelederen



De laatste regel verwijst naar de afkeer van de vader van ‘de oorlogsduitsers’, een gegeven dat als ja, een rode lijn door ‘Rodehond’ loopt.

Irons’ precieuze zegging, zijn pregnante woordkeuze ook, zullen zeker mede ontstaan zijn onder invloed van het tientallen jaren lang vertalen van talloze boeken uit o.a. het Noors, Zweeds, Deens, Duits, Frans en vooral Nederlands. Irons dankt z’n bekendheid in onze contreien vooralsnog op de eerste plaats door zijn werk voor Poetry International maar weinigen zullen weten dat hij in de jaren zestig zijn doctoraat haalde met de studie ‘The development of Imagery in the Poetry of P.C. Boutens’. Volgens zijn website vertaalde hij werk van maar liefst 65 Nederlandstalige dichters! Van o.a. Hugo Claus, Gerrit Komrij, Hannie Rouweler, Jan Kostwinder en Alfred Schaffer betrof dat complete bundels, van anderen nam hij topgedichten onder handen, van Martinus Nijhoff bijvoorbeeld 'Het uur U'.

Het is dus een groot raadsel waarom iemand met zoveel literaire kennis, zoveel empathie voor talen en culturen en ongetwijfeld de kriebel om autonoom te dichten zo lang gewacht heeft met een eerste publicatie. Misschien zette juist de omgang met talloze goede dichters dat verlangen op de handrem, belemmerde de veelheid van stijlen waar Irons dagelijks mee bezig was het vinden van een eigen geluid. Misschien ook zorgde de honderdste geboortedag van Irons’ pa voor een doorbraak.

In elk geval levert zijn debuut meteen een eigen, duidelijk herkenbaar geluid op. Ik zou althans niet gauw weten van welke Nederlandse dichter onderstaand gedicht zou kunnen zijn, waarbij het zwemmen voor de lezer die ik ben, zeker na het typen van voorgaande zinnen, ook staat voor de kunst van het dichten. Vader en zoon slagen voorbij de dood van de eerste…


ZWEMKUNST

pa heeft nooit leren zwemmen
eenmaal per jaar
stond hij in zijn grijswollen zwembroek
eindweegs in het water
zwanenvleugels zijn schouders
onwennig vlees
knipperend tegen het licht

ik kan niet zwemmen
bekende pa
maar ik kan geloven
dat ik het kan
daar heb ik aanleg voor

pa geluksvogel
zwemmend in eeuwigheid



Een passender einde van deze korte bespreking dan deze laatste strofe is haast niet mogelijk.





Recensie: Albert Hagenaars
Uitgeverij: Avalon Pers, 2007
Photo: © Siti Wahyuningsih