dinsdag 21 juni 2011

JAN KEES VAN DE WERK - Witte haan



De flaptekst van deze tweede bundel Jan Kees van de Werk gewaagt van ‘een volkomen nieuw geluid in onze poëzie’. Een uitspraak die op de deur van de tolerantie roffelt. Technisch is hij alvast niet geldig, want Van de Werks teksten scharen zich tussen de zogenaamde rietstengel–gedichten; uiterst dunne en daarom meestal lange woordkolommen, waar ik de nodige bedenkingen bij heb. Inhoudelijk echter klopt het statement als een bus, want evenals in zijn debuut speelt Afrika een essentiële rol, als metafoor van (én contrapunt met) onze welvaartsstaat. Ik hoop dat hij hierin ook verder gaat.
Een van de mooiste verzen is het titelgedicht, waarin de anorexia poetica eerder betekenis toevoegt dan verstoort:


WITTE HAAN

legt
oude man
leemgelaagd
hand op
hoofd van kind

speekselspreuk
in toekomst
van haar
open palm
regent hij
gesponnen visioenen
om
de twijg

stofgoud
zwarte doek
en
witte haan
luisteren wij
naar ons
labyrinth

windvrij
regenbeschut
achter
koeienpoep
gesmeerd
ligt onze wens
adem omzwachteld
te zijn


Van de Werk slaagt erin om, ondanks de ongelukkig gekozen en m.i. ook gemakzuchtige vorm, de aandacht vast te houden. Voorwaar geen geringe prestatie. Onvermijdelijke ondersteunende motieven zijn de natuur en de groep als bestaanscel. Veel beelden blijven aan het geheugen kleven, vooral als ze associatief geladen zijn en zuiver verwoord bijvoorbeeld; ‘tijd waait / ketting los / vrouw in blauw / amandel oog…’ Het is dan ook vanwege de inhoud en en de originele beeldspraak dat ik voor Witte Haan een duim opsteek.




Recensie: Albert Hagenaars (voor de NBD).
Uitgeverij: De Prom, 1995.
Foto: Onbekend

woensdag 1 juni 2011

GUY VAN HOOF - De wetten van Copernicus



Met weinig en dan nog eenvoudige middelen en een overtuigende hoeveelheid expressie in deze uit 5 reeksen bestaande bundel overtreft de jonge dichter Guy van Hoof niet alleen tal van collega’s maar eerst en vooral zichzelf.
Het gebeurt niet zo vaak dat een dichter een aantal matige bundels publiceert om dan ineens zo te verrassen als Van Hoof nu doet. Zijn thematiek is die van het onvermogen van het individu temidden van de complexiteit en schijnbare zinloosheid van de wereld waar hij tegelijkertijd wel en niet deel van uitmaakt. De opposities zijn zo talrijk dat de bundel een spiegelpaleis genoemd kan worden. De spanning wordt nog versterkt door een scherpe beeldspraak en een trefzekere zegging die tevens de vorm (onregelmatig strofisch) bepaalt. Belangrijk is dat de bundel door een groot publiek gelezen kan worden, zonder dat Van Hoof concessies in die richting gedaan heeft.
Op de omslag van de bundel staat 'Interieur' van de Antwerpse schilder Johan Deboes, een voorstelling die gezien de grote overeenkomst in spanning en huiver goed past bij de beelden en sfeer van Van Hoof!
De bespreker zegt "chapeau", de poëzieliefhebber "precies!"


Hij reisde zichzelf achterna
en proefde de dood in de regen.

Onder de leren zool van zijn schoen
werd iets stukgetrapt.

Op het strand en in zijn gedachten
verkoos hij naakt te zijn,
de stad verborg hem in haar schaduw.

Een sigaret uitdrukkend
tegen een beslagen raam.

In het hotel
schoof zij de bedden tegen elkaar.
Er stond een schrijfbureau
zo nutteloos en mooi.

's Nachts de treinen
in het rangeerstation
de architectuur van het leven.





Recensie: Albert Hagenaars
Uitgeverij: Nioba, 1988.
Foto: onbekend.